Vroeger iun de Middeleeuwen moesten de pelgrims zoveel meglijk bewijsbrieven, stempels en zegels
van het bezoek aan heiligdommen kunnen voorleggen. In het eigenlijke bedevaartsoord kregn ze een
certificaat van biecht en communie en een bewijsstuk van de volbrachte tocht. In Santiago is dat de
bekende Compostela.
De Compostela ikijg je dus als je
kunt bewijzen dat je de camino hebt
gelopen. Omdat te kunnen bewijzen
stap je bij elke kerk die je onderweg
passeert naar binnen, en vraagt aan
de pastoor of hij een briefje schrijft
waarop staat dat je in de kerk bent
geweest. Op dat briefje moet ook de
datum staan waarop je de kerk
bezocht hebt. Natuurlijk moet het
briefje verzegeld worden door
mijnheer pastoor.
Die geloofsbrieven moet je dan in
Santiago de Compostela laten zien.
En tevens moet je zeggen dat je uit
geloofsoverwegingen de Camino
hebt gelopen. Want anders krijg je die felbegeerde Compostela nog niet. Dan geven ze je een stuk
papier (tegen betaling) waarop te lezen staat dat je met een rugzak om de kathedraal hebt bezocht.
Maar, oei, wat als de pastoor niet aanwezig is? Of de zegelring van die man gestolen is, of de zegellak
op is. Dan heb je geen geloofsbrief. Daar hebben ze wat op gevonden. Het briefje wordt niet meer
geschreven door de pastoor. In plaats daarvan krijg je een pelgrimspas van het Jacobus Genootschap.
En in die pas is ruimte genoeg voor de dienstdoende priester om te noteren dat je in de kerk bent
geweest. Die notitie maakt hij met een stempel, de vervanging van die zegelring.
Een waterdicht systeem. Toch?
Moderne pelgrims vertrekken dus nu naar Compostela met een Pelgrimspas, de Credential. Nu komt
het er vooral op aan de kunst van het stempelen verzamelen onder de kniet te krijgen. Pastoors zijn er
niet meer of ze zijn niet thuis. Je gaat ook niet meer naar de kerk want die is toch gesloten.
Dus wat doe je? Je stapt de eerste de beste kroeg binnen
en vraagt de uitbater om een bewijs dat je op die dag daar
was. Hopenlijk heeft hij een stempel en een kussen dat
niet droog
staat en
bewijst de
stempel dat je
op zaterdag 3
februari 2018
in Galder bent
geweest.
Het is natuurlijk wel netjes dat je daar in die kroeg iets
besteld. Onderweg moet je toch ook eten en drinken.
Tegenwoordig mag je al blij zij dat de kerk op zon- en feestdagen open is. Soms kom je toch langs een
kerk waarvan de deur openstaat. En eens je binnen bent, word je soms letterlijk naar de sacristie
binnen getrokken voor een stempel. En omdat de persoon in kwestie blij is een pelgrim te zien schrijft
hij dan ook
nog graag
jouw naam in
een groot
boek.
A wel, ik moet
zeggen dan
komt het
gevoel een
echte pelgrim
te zijn. En als
je dan ook nog een rozenkransje of een houten schelpje krijgt, ben je precies helemaal af als pelgrim.
Om in Santiago het certificaat te kunnen verkrijgen moet een pelgrim kunnen bewijzen dat hij de laatste
100 kilometer heeft gelopen. Naar let op, get gaat dus om de laatste 100 kilometer naar Santiago de
Compostela. Al die gekopen kilometers in Nederland, belgië en Frankrijk tellen geen eens mee. De
stempel die daar verzameld werden hebben geen enkele betekenis voor het Pelgrimsbureau. Alleen
voor de pelgrim ze;f is het een fijn aandenken aan zijn tocht.
De laatste 100 kilometer tellen dus, dat wil zeggen dat het vfragen achter een tempel iets moeilijker
wordt als je het Spaans niet machtig bent. En dan is het twee woord, na het “Bonna Diaz” dat je
probeert eruit te krijgen “estampillar el passaporte”. En ja hoor het lukt, in onze credential staat een
stempel die bewijst dat we op woensdag 1 april 2019 in
bar “Casa Pepe” in het dorp Lavacole zijn geweest.
Het pelgrimsbureau in Santiago controleert aan de hand
van de stempel in het pelgrimspaspoort of de tocht tot een
goed einde is gebracht. Per dag moeten daarvoor
minstens twee stempels verzameld zijn, uitgegeven door
bewoners, winkels, herbergen, hotels, kerken, kapellen en
andere historische plaatsen op de Camino de Santiago.
Leuk hé Wino dat stempelen !!
Vroeger iun de Middeleeuwen
moesten de pelgrims zoveel
meglijk bewijsbrieven, stempels en
zegels van het bezoek aan
heiligdommen kunnen voorleggen.
In het eigenlijke bedevaartsoord
kregn ze een certificaat van biecht
en communie en een bewijsstuk
van de volbrachte tocht. In
Santiago is dat de bekende
Compostela.
De Compostela ikijg je dus als je
kunt bewijzen dat je de camino hebt
gelopen. Omdat te kunnen bewijzen
stap je bij elke kerk die je onderweg
passeert naar binnen, en vraagt aan
de pastoor of hij een briefje schrijft
waarop staat dat je in de kerk bent
geweest. Op dat briefje moet ook de
datum staan waarop je de kerk
bezocht hebt. Natuurlijk moet het
briefje verzegeld worden door
mijnheer pastoor.
Die geloofsbrieven moet je dan in Santiago de Compostela laten
zien. En tevens moet je zeggen dat je uit geloofsoverwegingen de
Camino hebt gelopen. Want anders krijg je die felbegeerde
Compostela nog niet. Dan geven ze je een stuk papier (tegen
betaling) waarop te lezen staat dat je met een rugzak om de
kathedraal hebt bezocht.
Maar, oei, wat als de pastoor niet aanwezig is? Of de zegelring van
die man gestolen is, of de zegellak op is. Dan heb je geen
geloofsbrief. Daar hebben ze wat op gevonden. Het briefje wordt niet
meer geschreven door de pastoor. In plaats daarvan krijg je een
pelgrimspas van het Jacobus Genootschap. En in die pas is ruimte
genoeg voor de dienstdoende priester om te noteren dat je in de kerk
bent geweest. Die notitie maakt hij met een stempel, de vervanging
van die zegelring.
Een waterdicht systeem. Toch?
Moderne pelgrims vertrekken dus nu naar Compostela met een
Pelgrimspas, de Credential. Nu komt het er vooral op aan de kunst
van het stempelen verzamelen onder de kniet te krijgen. Pastoors
zijn er niet meer of ze zijn niet thuis. Je gaat ook niet meer naar de
kerk want die is toch gesloten.
Dus wat doe je? Je stapt de
eerste de beste kroeg binnen
en vraagt de uitbater om een
bewijs dat je op die dag daar
was. Hopenlijk heeft hij een
stempel en een kussen dat
niet droog staat en bewijst de
stempel dat je op zaterdag 3
februari 2018 in Galder bent
geweest.
Het is natuurlijk wel netjes dat je daar in die kroeg iets besteld.
Onderweg moet je toch ook eten en drinken.
Tegenwoordig mag je al blij zij dat de kerk op zon- en feestdagen
open is. Soms kom je toch langs een kerk waarvan de deur
openstaat. En eens je binnen bent, word je soms letterlijk naar de
sacristie binnen getrokken voor een stempel. En omdat de persoon in
kwestie blij is een pelgrim te zien schrijft hij dan ook nog graag jouw
naam in een groot boek.
A wel, ik moet zeggen dan komt het gevoel een echte pelgrim te zijn.
En als je dan ook nog een rozenkransje of een houten schelpje krijgt,
ben je precies helemaal af als pelgrim.
Om in Santiago het certificaat te
kunnen verkrijgen moet een
pelgrim kunnen bewijzen dat hij
de laatste 100 kilometer heeft
gelopen. Naar let op, get gaat
dus om de laatste 100 kilometer
naar Santiago de Compostela.
Al die gekopen kilometers in
Nederland, belgië en Frankrijk
tellen geen eens mee. De
stempel die daar verzameld
werden hebben geen enkele
betekenis voor het
Pelgrimsbureau. Alleen voor de
pelgrim ze;f is het een fijn
aandenken aan zijn tocht.
De laatste 100 kilometer tellen dus, dat wil zeggen dat het vfragen
achter een tempel iets moeilijker wordt als je het Spaans niet machtig
bent. En dan is het twee woord, na het “Bonna Diaz” dat je probeert
eruit te krijgen “estampillar el passaporte”. En ja hoor het lukt, in onze
credential staat een stempel die bewijst dat we op woensdag 1 april
2019 in bar “Casa Pepe” in het dorp Lavacole zijn geweest.
Het pelgrimsbureau in
Santiago controleert
aan de hand van de
stempel in het
pelgrimspaspoort of de
tocht tot een goed
einde is gebracht. Per
dag moeten daarvoor
minstens twee
stempels verzameld
zijn, uitgegeven door
bewoners, winkels, herbergen, hotels, kerken, kapellen en andere
historische plaatsen op de Camino de Santiago.
Leuk hé Wino dat stempelen !!
Mijn Camino